1. Het lichaam ontspannen
Ontspan het lichaam op een uitademing. Bij de inademing scan je lichaam van binnen uit en ontspan. Je lichaam behoort stabiel en rustig te worden. Ontspan van binnenuit.
2. De geest tot rust brengen
Observeer je ‘state of mind’, laat het er zijn zonder er een oordeel over te hebben. Word je gewaar en oefen vanuit je innerlijke stilte.
3. Intentie
Door de fysieke en mentale ontspanning kun je makkelijker je aandacht richten en geconcentreerd oefenen. Bereid je voor op de oefening door jezelf of iemand te visualiseren in de houding.
4. Gronden
Daar waar je de grond raakt laat je jezelf zinken. Hoe meer je leert gronden, hoe lichter je lichaam wordt en hoe minder moeite het kost om te bewegen.
5. Verbinden
Twee tegenovergestelde richtingen zijn altijd met elkaar verbonden.Ga omlaag om omhoog te gaan. Ga naar achter om voorover te gaan. Beweeg vanuit je centrum.
6. Ademen – Wees bewust van het in- en uitademen. Verleng bij de inademing, grond bij de uitademing. Adem in wordt breed, adem uit wordt stabiel en verbind. Soms is de ademhaling zacht, soms diep en lang. Ademhaling is er altijd.
7. Verlengen, expansie – Door het gronden op de uitademing, kun je verlengen en breed worden op de inademing en/of vice versa. Het lichaam beweegt als eenheid, ontspannen en verbonden.

Tenslotte:
Al deze principes gaan samen en dienen tegelijkertijd toegepast te worden tijdens de yoga-practice. Het is echter moeilijk om de functie van al deze principes tegelijkertijd te overzien. Om de principes beter te begrijpen kiezen we er steeds een uit die onze aandacht trekt, we werken met de focus op dat ene principe tot we dat principe beheersen. Soms werkt een yogi een of twee jaar met een van de principes voordat het een soort tweede natuur wordt om deze toe te passen. De yoga-practice is pas ‘heel’ als we alle principes kunnen toepassen. Als de asana’s niet goed voelen kunnen we zoeken welk van de zeven principes meer aandacht nodig heeft om de pose te laten leven.